't Hèrmenieke van Bergeijk

Men tast nog steeds in het duister omtrent de maker(s) van 't Hèrmenieke van Bergeyk en waarschijnlijk zal (zullen) die wel nooit meer bekend worden. Men nam lange tijd aan, dat het lied in het begin van deze eeuw gemaakt was door de Bergeijkse schoolmeester Aarts. Volgens zijn zoon, drs. Jos Aarts (1903) te Tilburg, heeft hij het lied zeer zeker niet gemaakt. Hij herinnerde zich, dat hij zijn vader vaak over het lied had horen praten en dat hij niet wist wie dat toch gemaakt kon hebben. Ook bij de neven van zijn vader was het lied bekend. Zij waren al vóór 1900 priester gewijd en hadden gestudeerd op seminarie Beekvliet te Sint-Michielsgestel, waar het lied volgens hen al gezongen werd. Emeritus-pastoor Rijken bevestigde mij, dat het lied inderdaad op het seminarie bekend was. Het gebeurde tijdens de gemeenschap-pelijke wandelingen, die op dergelijke scholen gebruikelijk waren, dat men vaak 't Hèrmenieke van Bergeijk zong. Pastoor Rijkens studententijd was tussen 1916 en 1928. Het lied was naar zijn zeggen toen al volop gekend. In Bergeyk hoorde men ook wel eens vertellen, dat het lied in de dertiger jaren door studenten, die Bergeijk toen bezochten, was gemaakt. Drs. Alb. Smulders, die in de vijftiger jaren arts was in Bergeijk en tot de groep studenten behoorde waarvan hierboven sprake was, vertelde me, dat er in 1934 te Bergeijk een werkkamp was van het Brabants studentengilde. Daar was ook een zekere Dr. P.C. Brouwer bij, die toen 60 jaar oud was en afkomstig was van het al genoemde seminarie te Sint-Michielsgestel. Hij zong tijdens het kamp 't Hèrmenieke van Bergeijk, maar kende helaas nog maar één strofe. De andere nu nog bekende strofen (van de pastoor, de koster, de dokter en het raadhuis) werden toen bijgedicht, gebaseerd op enkele fragmenten die nog bekend waren. Dr. P.C. Brouwer kende het lied nog uit zijn studententijd, die dus vóór 1900 heeft gelegen. De oudste bundel, waarin (voor zover ik heb kunnen nagaan) het lied voorkomt is Zing, in 1955 door uitgeverij 'Gesto' te Alkmaar uitgegeven. Tijdens mijn zoektocht in Alkmaar bleek al gauw dat de firma Gesto niet meer bestond. Dankzij een vriendelijke mijnheer op het stadhuis kwam ik te weten, dat de voormalige uitgever, een zekere Van Gemert, in Bergen (N.H.) woonde. Het viel me op dat de samensteller van de bundel ook een Van Gemert was, namelijk L van Gemert O.F.M., een Franciscaan dus. De twee bleken neven te zijn. De samen-steller van de bundel was reeds jaren dood, maar de uitgever wist zich te herinneren, dat zijn vader, die in Den Bosch woonde, rond 1900 liedjes 'uit de hei' opschreef. Toen de twee Van Gemerts de eerste bundel Zing samenstelden, hadden ze het lied van 't Hèrmenieke uit de nalatenschap van deze optekenaar overgenomen. De uitgever wist nog te vermelden, dat zijn neef L. van Gemert heel actief was in de jeugdbeweging, en dat daar indertijd het lied ook al gezongen werd. Naar aanleiding daarvan informeerde ik bij oudere mensen in Bergeijk die het lied kenden, of ze wisten waar of wanneer ze het lied van 't Hèrmenieke hadden geleerd. Ze moesten het antwoord schuldig blijven, terwijl ze van andere liedjes nog goed wisten dat ze die bv. op school hadden geleerd. De eerste harmonie van Bergeijk is opgericht in 1845 (zie J.W.C. Aarts en Johan Biemans; 't Hermenieke van Bergeijk, 1845-1863, Bergeijk 1977). Ze bestond maar kort, tot 1864. Het was een echte drinkharmonie. Vanaf 1848 werd er door deze vereniging, die zich 'De Harmonie' noemde, elk jaar een ton bier aan de gemeenschap geschonken. Dit zou het drinkliedkarakter van het lied kunnen verklaren. Volgens sommigen zou de componist van het lied de musicus Fleerakkers zijn geweest, de dirigent van de tweede vereniging, die op het einde van 19e eeuw werd opgericht. De 'geaardheid' van de dorpsmensen uit die tijd doet het echter niet waarschijnlijk lijken, dat het lied in het dorp zelf bedacht is. Men maakte geen spotlied (zij het op lichte toon) op een vereniging waar men waarschijnlijk trots op was. Gezien al deze gegevens lijkt het mij het meest aannemelijk, dat het lied in de tweede helft van de vorige eeuw (1850 - 1860) ontstaan is buiten de gemeente Bergeijk. Als het lied in Bergeijk ontstaan was, zou dat zeker bij de familie Aarts bekend zijn geweest; de vader van de eerder genoemde schoolmeester was namelijk medeoprichter van de 'Harmonie' in 1845. De 'Aartsen' waren muzikaal en hadden grote interesse voor het dorp en zijn geschiedenis. De makers moet men zoeken bij de studenten van Beekvliet (Klein seminarie) of Haaren (Groot seminarie); er zijn daar namelijk steeds Bergeijkse studenten geweest. Zij zouden een spotlied hebben gemaakt op de harmonie van omstreeks 1850 die, zoals gezegd, bekend stond als de 'drinkvereniging' Dat zou ook het licht spottend karakter van het lied verklaren. Vooral het refrein is studentikoos. Kyrië zinspeelt op de in Bergeijk en omgeving bekende kabouterkoning Kyrië. Erg ludiek is de vondst Kyrië eleïson op het eind van het refrein: Heer, erbarm u, welbekend uit de kerkelijke gezangen. Ook dit 'kerkelijk' element zou erop kunnen wijzen, dat het lied ontstaan is in de kring van seminaristen. Dat het lied vooral in studentenkringen populair was, bewijst ook de gestencilde liedbundel van de studenten te Tilburg (1953), uitgegeven ter gelegenheid van een lustrum. De algemeen gekende versie van het lied laat ik hier volgen.



t Hèrmenieke van Bergeijk



't hèrmenieke van Bergeijk
dè spulde toch zo schon
èn ze hebben saam geklonken
ze hebben saam gedronken

refrein

van 't gerstebier van kyrië
‘t gerstebier van kyrië
't gerstebier van kyrië eleïson

de pastoor van Bergeijk
die is er toch zo rijk
èn als ie komt te sterven
drinkt heel Bergeijk van d'erven

èn de koster van Bergeijk
die vergat 'ne keer een lijk
want ie had te veel geklonken
hij had te veel gedronken

èn den dokter van Bergeijk
die hi haost gin praktijk
want ie kan zo vlug nie wezen
of ze zijn alweer genezen

èn het raodhuis van Bergeijk
dè is 'ne kelder rijk
èn in die grote kelder
daar schuimt het toch zo helder

Latere toevoegingen o.a. door dokter Albert Smulders, door de fraters van het groot seminarie van de paters Assumptionisten te Bergeijk en door dichtende feestvierders:

èn den bakker van Bergeijk
die wordt er toch nooit rijk
want als ie hi gebakken
dan gaat ie er eentje pakken

èn het örgel van Bergeijk
is tien registers rijk
èn zijn ze muug van 't trappen
dan gaon ze deur mee tappen

èn de brandspuit van Bergeijk
die vond de put vol slijk
èn om 't vuur te stuiten
zijn ze mèr gaan spuiten

èn 't dörpke van Bergeijk
dè is zo kinderrijk
èn toch bij elk nieuw kindje
drinkt heel Bergeijk een pintje

èn de kapper van Bergeijk
die lust 'm ook gelijk
al staat ie haar te knippen
dan lèkt ie steeds z'n lippen

èn de postbooi van Bergeijk
die vliegt door elke wijk
èn bij elke expresse
gaat hij zijn dorst weer lessen

èn in dè schon Bergeijk
laog'k in de wieg te prijk
èn 'k was nog ginnen hèlle
of 'k begon al te bestellen

In een studentenbundel uit Tilburg leest men nog:

èn de bumkes (1) van Bergeijk
die bloeien toch zo rijk
dat komt van 't staag begieten
der Mima Requisieten

In 'Den Brembos' van Harrrie Beex en Floris van der Putt vond ik nog:

èn de paters van Bergeijk
die lusten 'm gelijk
èn bij de recreatie
drinken ze saam een glaasje

Op de Weebosch zingen ze:

èn de mister van Bergeijk
die hi altijd gelijk
hij leert de kiendjes zingen
èn laot ze pintjes drinken

1) . Bedoeld zijn de fraaie, oude lindebomen die eertijds het marktplein rond de kiosk sierden. Ze zijn ondertussen vervangen door nieuwe.

Harrie Franken, Bergeijk-Weebosch, jan. 1994

© Liedarchief Weebosch-Bergeijk