Driekoningenliederen

Jan Naaijkens
Driekoningen uit Kempenland (1980)
Het kiendje op de heide (1981)
De driekoningen (1982)
Ballade van de drie rovers (1983)
Driekoningen in de Kempen (1984)
Een nieuw koningenlied (1986)
Driekoningen (1989)
Nieuw bedellieke (1990)

Loek van Tiggelen
Sterrelied van de driekoningen uit Kempenland (1982)

Alle van een melodie voorzien door Harrie Franken.




Driekoningen uit Kempenland
(1980)
Een lied in d'n ouden trant
tekst: Jan Naaijkens - muziek: Harrie Franken





1
Wij drieën zijn drie koningen,
drie blommen uit de streek.
Wij trekken door het Kempenland
vanaf Bergeyk tot Beek.

Refrein:

Wij zijn drie koningskinderen
al mee 'nen hout're knie,
drie koningen uit Kempenland.
Ons moeder hiet Marie.

2
D'n dikste vorst is Balthasar,
vertoond door Suskewiet.
Hij troost zo menig vrouwspersoon
in zorgen en verdriet.

3
Die grijzen uil hiet Melchior,
hij is zeer oud en wijs.
Zijn snevelneus wijst recht en slecht
naar 't aardse paradijs.

4
En Caspar daar, al is ie zwart,
wordt zeer door ons geëerd.
Want weet dat 't kiendje in de stal
geen mens discrimineert.

5
We reizen mee de hondekar,
de kar van Mie van Loon,
want ook den Heer van het heelal
verafschuwt rijk vertoon.

6
Een vossenhol is ons verblijf,
d'n hemel is ons dak.
Allé, steek dus uw gulle gaaf
in deze bedelzak.

7
D'n bedelzak gaat vol en vet
naar pater Leo's land,
waar gans den oogst van 't veurig jaar
verschroeid is en verbrand.

8
D'n tocht doorheen de woeste hei
heeft ook ons hart verschroeid.
Dus, vrienden, fluks d'n brand geblust
en mee 'n pint besproeid.

9
Wij drinken op uw goei gerief
en op ons Lieven Heer.
En als Mol ons het leven laat,
zien wij malkander weer.


Het kiendje op de heide (1981)
Een Kempische ballade, naar oude trant geschreven voor 'Ut Muziek', voor de echte Driekoningen en voor al het goei volk dat daar omheen danst.
tekst: Jan Naaijkens - muziek: Harrie Franken





1
Komt vrienden in den ronde,
aanhoort dit geestig lied,
aanhoort wat in de Kempen
nog onlangs is geschied.
Daar woonde op de heide,
al in een stal van riet,
een man, genaamd Josefus.
Zijn vrouwke heette Miet.

Refrein:

Sa mensen in de Kempen,
zingt met ons voor en na
voor Sjeffe, Miete en 't Kiendje
van vivat gloria. 3x

2
Zij woonden daar tesamen,
het is een grote schand,
zonder het boterbriefke
der burgerlijke stand.
Toch kwam er een klein Kiendje
en Jezus was zijn naam.
Daar zijn toen enkele lieden
al zingend heengegaan.

3
Pastoor noch burgemeester
geen enkele hoge heer,
bankier noch flessentrekker
knielden voor 't Kiendje neer.
Slechts arme, smalle boerkes
van 't schraal Kampinaland
brachten het kaas en boter,
gaven het hart en hand.

4
En 't Kiendje zag hen komen
en sprak hen vriendelijk toe.
'Ik dank u, brave lieden,
ook voor ons pa en moe.
Gij zuipt en vloekt en kettert,
lampettert en tempeest,
maar toch wacht u op 't einde
het eeuwig hemelfeest.'

5
Drie wijzen uit het oosten
hoorden die boodschap aan.
Ze zijn toen op hun kemels
heel rap daarheen gegaan.
Die wijzen zijn wij zelvers.
Zijn naam is Balthasar.
Die zwarte daar is Caspar
en Melchior heet die knar.

6
Wij knielden voor 't Kiendje
en groetten het beleefd.
Het zei: ''t Is goed dat gullie
ook aan de armen geeft.
Wie veel heeft moet veel geven,
dat is een eerlijk spel,
want honger, armoe ziekte
maakt d'aarde tot een hel.'

7
Wij gaven aan het Kiendje,
zo stil, zo klein, zo wit,
naast wierook, goud en mirre
de helft van ons bezit.
Swens trekken wij gedrieën
doorheen het Kempenland
en vragen voor de armen
uw gaaf van hart en hand.

8
Het land kraakt in zijn voegen,
de wind zit vol verdriet
om 't onrecht dat de armen
hier en alom geschiedt.
Ach, goei volk uit de Kempen,
van Beek tot aan Bergeyk,
geef toch wat ge kunt geven,
want geven maakt pas rijk.

9
Uw gave in dit zakske
maakt zware zorgen licht.
Vergeef ons als dit lieke
u ietwat heeft ontsticht.
We deden het 'uut minne'
en eerlijk van gemoed.
Nu gaan we schielijk verder.
Saluut! Het ga u goed!



De Driekoningen
(1982)
op zoek naar het Kind van de Vrede richten zich tot het volk van Kempenland
tekst: Jan Naaijkens - muziek: Harrie Franken





1
We zijn mee z'n drieën al weken op weg.
We zochten en zoeken langs heg en langs steg
een vreedzame koning, al eeuwen voorspeld,
op wie heel het mensdom zijn hoop heeft gesteld.
Hij is pas geboren. Hij is nog een kind.
Is de stem van zijn vrede verwaaid door de wind?

Refrein:

We zochten het kind, maar we vonden het niet.
Oude droefheid doorhuivert dit lied.
Maar eens worden w'allen misschien nog wel wijs.
Kyrië, Kyrië, Kyrië eleis.

2
Pas ving onze tocht door het Kempenland aan.
Al zingend en zoekend zijn wij rondgegaan.
We vroegen naar 't kindje aan priesters en leken,
aan 't sprekende water van versomberde beken.
Maar in 't zwijgende water dreven stervende vissen,
Witte buiken omhoog tussen treurende lissen.

3
Vol hoop vroegen wij aan de burgers en boeren:
'Wie kan ons naar 't huis van de Vredesvorst voeren?'
Ze lachten zich krom. 'Ach, die vraag heeft geen zin.
Veel zwaarder dan vrede weegt geld en gewin.
Eenieder voor zich. Voor de ander zorgt God.'
En ze grepen elkander verwoed bij de strot.

4
Is alles vergeefs dan? Onze reis van zo ver?
'Ach koningen, koningen, vraagt het de ster.'
De ster is verduisterd door solfer en rook,
de geur van de gagel vergaan in de smook.
De zon wordt gesmoord door een donkere lucht,
waaruit desperaat 't laatste vogelvolk vlucht.

5
Herodussen worden nog altijd gehoord.
Nog steeds wordt het kind van de Vrede vermoord.
Ach mensen, reik ons toch de helpende hand
en waak over 't kind in dit oud Kempenland.
Wij trekken thans verder met paard en kameel.
De Vrede in vrijheid zij uw duurzaam deel.



Sterrelied van de Driekoningen uit Kempenland
(1982)
tekst: Loek van Tiggelen - muziek: Harrie Franken





1
Hier zijn we dan weer met de draaiende ster,
zoals gij allen ziet. 2x
Wij trekken vandaag door 't Kempenland
en zingen ons nieuw lied. 2x

Refrein:

Driekoningen, driekoningen,
gooit wat in onzen hoed.
Driekoningen, driekoningen,
doet ook een ander eens goed.

2
Wij zingen en spelen op trommel en fluit.
We doen met z'n allen mee. 2x
En als gij ons ook nog helpen wilt,
dan zijn we weer tevree. 2x

3
We zijn deze morgen van huis gegaan
mee koffie en brood mee zult. 2x
We reizen van Beek tot Valkensweerd
tot den hoed goed is gevuld. 2x

4
De ster die wees ons de weg naar hier,
waar men geeft met gulle hand. 2x
We zingen weer voor een verre vriend
in 't Afrikaanse land. 2x

5
Hij werkt in Rwanda aan een akkerprojekt
op kleine schaal opgezet. 2x
Wij zingen voor wat kreugens bij het werk.
Dan zijn ze weer gered. 2x

6
Ons koningenlied is weer ten eind.
't Was fijn om hier te zijn. 2x
Komt zingt nog allen één keer mee
als afscheid het refrein. 2x



Ballade van de drie rovers
(1983)
die het Kempenland onveilig maakten, maar door Gods goedheid tijdig tot inkeer kwamen. Laus Christi.
tekst: Jan Naaijkens - muziek: Harrie Franken





1
Komt mensen treedt nader
en hoort naar ons lied,
naar wat in de Kempen
nog pas is geschied.
Er waren drie rovers,
Tiest, Janus en Toon.
Ze stalen als raven
van Diessen tot Loon.

Refrein:

O, sancte Cambrinus,
o, sancte Lucij,
de dagen zijn donker.
O Heer, sta ons bij.

2
Ze kenden geen wroeging
die hartstochten blust;
geen vrouwmens was veilig
voor hun schendige lust.
En menig pastoor zelfs
-ja, 't is nooit gehoord-
werd door de drie rovers
wreedaardig vermoord.

3
Een week na de Kersmis
-het sneeuwd' en 't was koud-
volvoerden de rovers
een plan laf en stout.
Ze trokken lijk koningen
vermomd door het land
met baarden en kronen,
een ster in de hand.

4
D'n Tiest was d'n bruine,
de zwarte was Toon,
de blanke was Janus,
want z'n hals was nog schoon.
Zo werden die rovers
door niemand herkend,
door geen doeanier,
marsjesee of agent.

5
Ze zongen hun liekes
in kroeg en café
en 't landvolk aldaar
zong devotelijk mee.
Maar 't end van 't lieke
kreeg een vreeslijk besluit:
dan haalden de rovers
hun moordwapens uit.

6
Zo laadden die rovers
hun zakken vol buit
en gingen er zingend
gezwind tussenuit.
Toen zagen z'omtrent Steensel
een woonwagen staan.
Daar zijn ze roofzuchtig
naar binnen gegaan.

7
Daar vonden de rovers
met een kribbe tot kroon
een koninklijk kindje,
als de hemel zo schoon.
Sint Jozef zei zachtkens:
'De wijzen zijn daar.'
Maria sprak lieflijk:
'Ze zijn vroeg van 't jaar.'

8
'Neen', sprak het klein kindje,
Gods eigenste zoon,
'die drie zijn geen wijzen,
't zijn Tiest, Janus en Toon.'
Het kind riep hen nader
en zag hen droef aan:
'Wat heeft u 't goei volk
der Kempen misdaan?'

9
Een straal uit den hoge
schoot plots op hen neer.
Ze vielen ter aarde
en loofden den Heer.
Toen gingen die rovers,
Tiest, Janus en Toon,
vol rouw naar 't gerecht
voor hun welverdiend loon.

10
Ook wij zijn drie rovers:
Wies, Jantje en Loek.
Wij zijn naar de wijsheid
en naar duiten op zoek.
De wijsheid die vinden
wij in d'oriënt.
Schenkt gij ons de duiten,
dan zijn we content.



Driekoningen in de Kempen
(1984)
tekst: Jan Naaijkens - muziek: Harrie Franken





1
Wij drieën zijn Driekoningen,
zoals gij zelvers ziet.
Wij trekken door het Kempenland
en zingen een nieuw lied.
Een lied van hoop, dat aan het eind
een helder licht ons wacht.
Want voor zovelen is de dag
thans zwarter dan de nacht.

Refrein:

O Melchior, o Caspar,
o Balthazar, gij drie,
aanhoort hoe wij u loven
mee deze melodie.

2
Deez' is d'n ouwe Melchior.
Hij komt hier ver vandaan.
Hij is nog vóór Sint Juttemis
gezwind op pad gegaan.
Hij spoeide zich mee pak en zak
door sneeuw en tegenwind,
langs Luikerweg en Kempenbaan,
op zoek naar 't Christuskind.

3
De vrome Caspar -dat is hij-
ziet wel ontiegelijk zwart,
maar als een blank ven is zijn ziel
en hij is braaf van hart.
Boven zijn blinkend goudpaleis
mee vrouwkes zonder tal,
verkoos hij 't schrale Kempenland
en 't Kiendje van de stal.

4
D'n derde, dat is Balthazar.
Hij spreekt Grieks en Lantijn.
Toch wil ook hij, geleerd en wel,
vandaag hier bij ons zijn.
Balthazar zingt alleen:
Pax! Et cum spiritu tuo.
Salve Campina!
De anderen:
Hij prijst het kleine koningskind
mee 'n nieuw gloria.

5
Geef ons een stukske balkenbrij,
'n end worst of wa zult,
maar liever vragen wij beleefd
dat gij d'n pot goed vult.
Want al wat daar wordt ingedaan
gaat naar een heel ver land,
waar koning honger nog regeert
mee harde, kille hand....



Een nieuw koningslied
(1986)
Op muziek van Harrie Franken en van woorden voorzien door Jan Naaijkens, waarmee de echte Drij koningen (op één na) op 5 januari 1986 doorheen de Kempen trokken.





1
Wij trekken weer zingend door 't Kempische land,
domus cremio,
vol goeie wil maar mee weinig verstand,
pars fidelio.
We komen gerezen van ver, heel ver,
geleid door deze merakelse ster,
geleid door deze zeer wond're ster,
door deze wond're ster.

2
De wind woei bitter deur 't krakende bos,
domus cremio.
Hij waar zelfs te straf veur 'nen hond of 'ne vos,
pars fidelio.
Wat deert ons Wijzen de kwaaiste wind,
aan 't einde wacht ons een koninklijk kind!
Aan 't einde wacht ons een koningskind,
daar wacht een koningskind.

3
We zijn tegaar maar 'ne schamele stoet,
domus cremio,
'ne kroon van todden, 'n ouw pet, 'nen hoed,
pars fidelio,
maar ach, den èrremoei schaait ons niet.
Wij zingen vol gracie een vorstelijk lied,
wij zingen vrolijk een koningslied,
een blinkend koningslied.

4
Ai mensen, toch trilt er wa droefs deur ons lied,
domus cremio,
want èrremoei, honger brengt zörg en verdriet,
pars fidelio.
In menig land, heel ver hier vandaan,
zijn talloze kinderkes doodgegaan,
zijn talloze kinderkes doodgegaan,
van honger doodgegaan.

5
Dus gooit uw gaven rap in den hoed,
domus cremio.
Ge doet daarmee duzend bloeikes goed,
pars fidelio.
Wat g'aan die kinderkes hebt gedaan
zal bij Sinte Pieter in 't gouwe boek staan.
En hiermee is 't koningslied gedaan,
we moeten weer verder gaan.



Driekoningen
(1989)
Een bedellieke, geschreven door Jan Naaijkens, op de dag dat de winterkoekoek tóch nog riep, (en hoe!...) en van noten voorzien door Harrie Franken, daags nadat het jong uit zijn nest vloog.





1
Drie koningen trokken op Beteljem aan
met pakken en zakken en kemels.
Ze volgden de ster aan 't hoog firmament,
die glansde en fonkelde hemels.
Maar ziet: daar verdween plots de stralende ster.
Géén weet wie haar weg heeft genomen.
De koningen dwalend van ginder naar her,
zijn zo in de Kempen gekomen.
Tenminste dat vertelt men zo.
Benedicamus Domino.

2
De Kempense mensen, wat ruig maar beschaafd,
wilden niets van die koningen weten.
Toen hoorden ze echter het doel van hun reis
en op slag was de afkeer vergeten.
Ze spijsden de wijzen met brood, spek en zult
en tapten het bier van Trappisten.
Ze wezen de wijzen de weg naar de stal,
waar ze aankwamen voordat ze't wisten.
Tenminste dat vertelt men zo.
Benedicamus Domino.

3
Wat gij hier nu ziet is het ver nageslacht
van de wijzen verdwaald in de Kempen.
Maar wíj vragen niet naar gul voedsel of drank
om het hol in ons maag mee te dempen.
Wij vragen u enkel dat gij delen wilt
met vertwijfelde, hong'rige armen.
het Kind in de stal wijst ons helder de weg:
't zij Christen of Jood: hebt erbarmen....
Dat brengt wat zon in zwarte nacht,
waardoor wie schreide nu weer lacht.
Wij vinden dat tenminste zo!
Benedicamus Domino.



Nieuw bedellieke
(1990)
Van de Driekoningen die bereid waren als lastdieren het lot der armen te schragen en te verlichten.
tekst: Jan Naaijkens - muziek: Harrie Franken





1
Weer trekt de bonte koningsstoet
onder de Kempenhemel,
mee pak en zak en feestmuziek;
helaas ontbreekt de kemel.
Maar Melchior, die mee z'n baard,
en mee twee roze wangen,
kan hem -hij is heel vitriaal-
mee groot gemak vervangen.

refrein:

Blaast nu de doedelzak en de fluit
tot ook de doven 't horen!
Komt, jubelt luid uw vreugde uit:
Er is een kindje geboren!
Gloria, gloria gloria
in excelsis Deo.

2
Ook Balthasar, breed als een beer,
vereerd door menig kwezel,
speelt in de stoet een dubbelrol:
hij remplaceert de ezel.
En Caspar, mee z'n zwarte snuit,
een vorst vol van plezanten,
vervangt sereen en elegant
twee witte olifanten.

3
Gedrieën willen zij met kracht
het lot der armen schragen,
die in een land ver hier vandaan
om uw erbarmen vragen.
Allé opent nu hart en hand
voor de drie konings-dieren,
zodat ook ginder 't stervend volk
het koningsfeest kan vieren.

© Liedarchief Weebosch-Bergeijk